4 mei. 335 kogelgaten.

Brandende tranen bij de oudejaarsconference. Eindelijk mochten ze eruit. Eindelijk, want ze zaten vast. Diep weggestopt onder murwe doodsheid, onder woede, onder ongeloof en verslagenheid. Maar het voelde niet bevrijdend. Het was eerder een schok. Ineens mocht ze er zijn in het Israëlgezinde Nederland. Hind Rajab. Na lange maanden van zwijgen, wegmoffelen, doen alsof en van keiharde ontkenning, stonden alle 335 wrede kogelgaten waarmee het vijfjarige meisje – samen met familieleden en twee hulpverleners – van haar leven beroofd werd, ineens in het volle licht. Het deed me veel. Ineens mocht ze er zijn. Ineens had ze ooit bestaan. Ineens was het echt. Echt gebeurd. En ze was echt dood. Dat besef sloeg ineens in. Ineens mochten de tranen vloeien en ik had geen idee wat ik er mee aan moest.

Zo zit ik er nu, maanden later, nog steeds bij. Het is echt. Het gebeurt echt. Mensen weten het, voelen verdriet, en toch gaat het door – wij doen niets, niets wat telt. Dat weegt zwaar. 335 zinloze kogelgaten. Ze mochten even bestaan. “Kom me halen,” zei ze angstig. Het is het laatste wat we van Hind Rajab hoorden. Haar stem is alweer verdronken in ons stilzwijgen. Met droge ogen herdenken we straks het leed van de Tweede Wereldoorlog. Leed dat wij niet veroorzaakt hebben. We herdenken omdat het moet. Omdat het zo hoort. Het ritueel moet in stand gehouden worden omdat het betekenisvol zou zijn. Maar wát we precies herdenken, welke betekenis het eigenlijk heeft, dat weet niemand inmiddels meer. We herdenken om het ritueel te eren. Het is een ordinaire maskerade. Een ritueel om ons geweten te sussen. We prevelen plechtig ‘nooit meer’ en leveren intussen de wapens waarmee 335 kogels worden afgeschoten op een 5-jarig meisje.

Twee minuten stilte, met gebogen hoofd. Een gebaar waar schaamte uit zou moeten spreken. Maar het is een schaamte die we niet voelen. Niet voor de daden van de Nederlanders die toen aan de verkeerde kant stonden, niet voor het bloed dat nu aan onze eigen handen kleeft. We leggen kransen voor de doden uit een ver verleden, en zoeken tegelijkertijd slinkse manieren om toch oorlogstuig naar Israël te krijgen. We buigen, maar het is een holle pose. Ik weet nog hoe ik als kind bij de herdenking stond, op het plein, vlak achter de burgemeester. De klok sloeg acht uur, en ik dacht aan de treinen, de kampen, de Joodse wortels in mijn eigen stamboom. Ik huilde toen, zoals ik met oudjaar huilde om Hind Rajab. Niet meer. Ik zal op 4 mei niet herdenken. Ik weiger. Niet schreeuwend. In stilte. Omdat ik het niet meer kan opbrengen. Omdat die twee minuten tot stilzwijgen leiden. Een stilzwijgen dat zeker 335 schoten lang duurt.

4 mei is een toneelstuk. Anne Frank’s dagboek, het ultieme symbool van wat we nooit meer zouden laten gebeuren, ligt opengeslagen in de vitrine. Het is niets meer dan een symbool. Een overblijfsel. We hebben geen letter van haar begrepen. 335 kogelgaten in een kapotgeschoten auto. Een stille zolderkamer in het Achterhuis. Er is geen verschil. Als we onszelf als kind in een glazen bol hadden kunnen bekijken, zouden we dan geschokt zijn geweest door wat we zien? Zouden we schrikken van onze eigen lafheid? Zouden we walgen van ons onvermogen om iets te doen? Is dit wie we wilden zijn als we opgroeiden? Of hadden we onszelf eerder als die dappere verzetsstrijders gezien? Is dit hoe we dachten dat we zouden reageren als we zelf een genocide zouden kunnen stoppen? Het antwoord is nee. Wij hebben altijd gedacht dat we het nooit zouden laten gebeuren. We hebben geleerd dat we het nooit móchten laten gebeuren. We hebben geleerd dat wij niet zo zijn. Maar zo zijn we blijkbaar toch. Die kloof tussen hoe we onszelf graag zien, als rechtvaardig en betrokken, en de realiteit van stilzwijgende acceptatie van onrecht, is een pijnlijke openbaring.

En dat is waarom we het over 4 mei moeten hebben. Ons is steeds verteld dat de Holocaust uitzonderlijk was, een eenmalige ontsporing van de mensheid. Maar dat is een leugen die ons lekker laat slapen. Want zie je, als het uitzonderlijk is, hoeven we het niet te herkennen in wat nu gebeurt. We kunnen net doen alsof we de gelijkenissen niet zien: huizen die worden afgepakt, een volk dat wordt opgesloten, kinderen die sterven. We huiveren bij concentratiekampen, maar knikken goedkeurend als Gaza – een openluchtgevangenis – wordt platgebombardeerd met wapens waar onze goedkeuring op staat. Nooit meer? We doen het nu, met open ogen. En het zijn geen monsters die het doen, geen duivels met hoorns – het zijn gewone mensen, net als toen. Bureaucraten, politici, kiezers. Mensen zoals wij. Wij zijn die mensen die zwijgen, die wegkijken, die denken dat hun handen schoon blijven. Wij zijn die mensen die een traantje wegpinken om 335 zinloze kogelgaten om ons vervolgens weer in stilte hullen.

Twee minuten van collectieve boetedoening, 120 seconden ieder jaar zijn voldoende om ons te verlossen van schuld. Van wat we laten gebeuren. Dus laten we het hebben over 4 mei. Wat voor betekenis heeft het eigenlijk? En wat eren we precies? De doden? Hun verloren menselijkheid? Of eren we onze eigen onschuld? En een dag later, op 5 mei, hijsen we de vlag en vieren we vrijheid. Maar van wie? Niet de vrijheid van een kind als Hind Rajab. Alleen die van ons. Onze vrijheid om weg te kijken, om te zwijgen, om te doen alsof.

We organiseren herdenkingen, leggen bloemen neer, we spreken mooie woorden. Maar het is slechts theater. Een façade om onszelf te vertellen dat wij de goeien zijn, dat we geleerd hebben van hún foute verleden, dat wij anders zijn en in ieder geval veel beter dan zij van toen. Maar we doen precies hetzelfde. De namen en gezichten mogen anders zijn, de patronen en mechanismen zijn exact hetzelfde. En dat we dat niet willen inzien, dat we er niet bij stil willen staan omdat er niets ergers is dan de Tweede Wereldoorlog, dat onderstreept alleen maar onze superioriteitswaan. 335 kogelgaten vervagen, en wij gaan door.

Dus nee, ik doe niet meer mee met 4 mei. Niet omdat ik de doden van toen niet eer, maar omdat ik de doden van nu niet kan vergeten. Hind Rajab verdient meer dan een voetnoot, of een liedje op oudejaarsavond. Ze verdient onze woede, onze actie, onze weigering om mee te spelen. En bovendien. Wij verdienen de stilte niet. We verdienen het schreeuwen van de schaamte die we niet voelen, de spiegel die we niet durven zien. Niet twee minuten, maar 3,5 uur duurde de aanval op de auto van Hind Rajab. 3,5 minuut lang schoten Israelische soldaten in Rafah onlangs van dichtbij op 15 hulpverleners, die daarna samen met hun ambulances in een massagraf werden gebulldozerd. Tot we stoppen met prevelen en beginnen met schreeuwen om te stoppen wat gestopt moet worden, blijft 4 mei een grote leegte waar slechts nog de echo van 335 schoten in weerklinkt.