Sinds de verkiezingswinst van de PVV zijn alle sluizen open: racisme en moslimhaat mogen er aan alle kanten als spuitpoep uitstromen. Er is geen enkele rem meer. Geen enkele gene. Hoe smeriger, hoe beter. De racisten hebben Nederland veroverd en dat zullen ze laten weten ook.

Gisteravond liep Caroline van der Plas van de BBB bij de Op1 uitzending van de radicaalrechtse omroep WNL leeg over de door haar veronderstelde diep antisemitische ziel van Syriërs, Eritreeërs en Jemenieten. Heus niet allemaal ‘anders krijgen we dát weer’, zei ze nog met een vieze blik. De andere tafelgasten knikten instemmend. Zo is het. Ze zat er om een pleidooi te houden voor het verplichten van Holocaustonderwijs bij de inburgeringscursus. Want het zijn die buitenlanders, die Joden haten. Dat de holocaust in Europa plaatsvond is voor haar blijkbaar een detail dat je onbesproken kunt laten.

Zelf vind ik Jodenhaat eigenlijk precies wat zíj doet: kritiek op de afschuwelijke wandaden van Israël tegen de Palestijnen als antisemitisme verkopen en als politiek instrument gebruiken. Uiteindelijk zal zich dit tegen Joden keren, want de opinie heeft zich wereldwijd al tegen Israël gekeerd. Nederland is een van de weinige landen ter wereld waar dat nog moet doordringen. En ook hier vindt meer dan de helft van de bevolking inmiddels dat Nederland meer moet doen om Gaza te helpen. Wat het kabinet doet, heeft geen draagvlak. Niemand heeft hier iets aan. Israël heeft een extreemrechtse regering. Het verzet tegen de misdaden van Israël framen als antisemitisme en intussen de ‘mogelijke’ genocide tegen Palestijnen ondersteunen omdat ze moslims zijn, is van het vunzigste soort Jodenhaat die ik me kan bedenken. Als je geen extreemrechtse Zionist bent, ben je geen Jood. Zo ver zijn we al. En tja, uiteindelijk is het straks niet de schuld van de rechtschapen Van der Plas, maar van Joden. Ik kan het op mijn tien vingers natellen.

Goed, ik zal het wel verkeerd interpreteren. Natuurlijk bedoelt ze het allemaal goed. Ze bedoelen het altijd goed. Want ze zijn goed. Nu zat ik gisteravond toevallig ook mijn oude stukken terug te lezen, uit de tijd dat ik nog veel over racisme en de multiculturele samenleving schreef. Waar ik mee gestopt ben vanwege de vele bedreigingen die ik kreeg. Ik had er nooit mee moeten stoppen. Ik schrok er zelf van namelijk, dat de toon die ik aansloeg in die stukken nu helemaal niet meer zou kunnen. Hoe normaal racisme al is geworden. Hoeveel taboes er de afgelopen tien jaar zijn gekomen om tegenspraak te smoren.

Van der Plas laat zich vaker uiterst racistisch uit. Allemaal met de beste intenties natuurlijk en ze bedoelt het niet zo. Ze zegt gewoon waar het op staat, heel verfrissend. Van der Plas staat model voor ‘de gewone Nederlander’, zo is ze aan ons verkocht. Daarom plaats ik onderstaand stuk. Omdat. Als dit het prototype van ‘de gewone Nederlander’ is, ik er niets van moet hebben. Ik hoef het niet. Ik hoef het niet te worden, ik hoef het niet te zijn. En dat kan ik eigenlijk veel beter duidelijk maken in de woorden van toen, omdat ze nu niet meer kunnen.


Beste Nederland, dit is waarom ik desintegreer

Gepubliceerd op 30 juni 2014

desintegratie

Er was een tijd dat het woord ‘integratie’ zo vaak gebruikt werd, dat het een cultuur op zich werd. Maar we zijn het kennelijk moe geworden. Niet de zucht naar integratie, maar het woord. Want het wordt tegenwoordig niet zo vaak meer gebruikt. Misschien is dat meer omdat we tegenwoordig genoeg integratie ‘stimulerende’ wetten en maatregelen hebben, waardoor het integratie-debat overbodig is geworden. Integratie is een doodnormale zaak. Althans, zo lijkt het. Integratie is de norm. Niemand die er nog aan twijfelt dat je het af kunt dwingen. Er valt geen woord meer tussen te krijgen. Dat wordt zelfs niet meer gewaardeerd. Maar je kunt dat tegengeluid wel de mond snoeren, problemen druk je er de onzichtbaarheid mee in. Waar het groeit en woekert. En uiteindelijk problemen zal veroorzaken. Zo’n taboe uit dat verloren gegane integratiedebat. Want wie durft het tegenwoordig nog te zeggen: integratie is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt.

Er was een tijd dat ik nooit over integratie nadacht. Ik was gewoon Nederlands. Natuurlijk zag ik de verschillen met autochtone Nederlanders heus wel. En uiteraard had ik er hier en daar moeite mee. De Nederlandse cultuur is er nou niet bepaald een van toegankelijkheid. En het is ook niet zo dat autochtone Nederlanders zich stonden te verdringen om me welkom te heten in ‘hun’ cultuur. Het werd je toch altijd wel met dat vingertje gebracht: ‘Zó doen wij dat hier.’ Punt uit. Niet echt aantrekkelijk. Zeker niet als het je als een standje, oh zo belerend en vermanend, wordt gebracht. Bovendien vond ik het moeilijk om echt contact te maken met autochtone Nederlanders. De ongastvrijheid bijvoorbeeld, remt het ‘je-thuisvoelen-gevoel’ nogal. En met Nederlands eten kwam ik alleen in aanraking omdat mijn moeder een Margriet-kookboek had gekocht. Ik heb in mijn hele leven niet meer dan een keer of tien bij autochtone Nederlanders thuis gegeten. En slechts één keer kreeg ik een Hollands gerecht voorgeschoteld. Nog op mijn verzoek ook. Want de autochtone Nederlanders waar ik bij kwam, eten – naar eigen zeggen – vooral ‘buitenlands eten’.

Er was dus een tijd dat ik me gewoon Nederlands voelde. Dus. Ondanks wat minimale verschilletjes. Het was ook niet iets waar ik bewust over nadacht. Nederland was het summum voor mij. Über alles. Dit was mijn thuis. Niet perfect, maar waar is dat wel zo? Discriminatie en racisme accepteerde ik vergoelijkend. Meestal. Behalve die ene keer toen ik als tienjarige door de eigenaar van de boekenwinkel midden op straat werd uitgekleed omdat hij zeker dacht te weten dat ik iets gestolen had. En die keer dat een vriendin en ik samen bij de Jamin in het kantoortje werden vastgehouden, en alleen míjn jas, tas en lichaam werd onderzocht en ik er pas buiten achter kwam dat het mijn witte vriendinnetje was die iets gestolen had. Of die keer dat ik door een buurjongen ‘naar mijn eigen land’ werd gewenst vanwege een kinderachtige ruzie. Oh, en die keer dat ik voor het eerst op een formulier in moest vullen dat ik allochtoon was. En die keer dat ik de enige was die zich moest legitimeren op Amsterdam CS. Of die keer dat ik voor het eerst preventief gefouilleerd werd. Nou ja. Niks belangrijks. Het hoorde er nou eenmaal bij. Helemaal niet erg. En dat meen ik. Ik vond het echt niet erg. Ik voelde me er in ieder geval niet mínder Nederlander door. Hoewel ik het uiteraard wel onrechtvaardig vond. Want ook daar was ik Nederlander voor.

Er was een tijd dat ik absoluut geen moeite had álle onderdrukkende maatregelen van de overheid te vergoelijken. Ik hield van Nederland. Met hart en ziel. Ik had vertrouwen in het systeem. In de wet. In de media. In Nederlanders. In alles eigenlijk. Maar toen kwam de tijd dat ik me constant moest verantwoorden. De tijd waarin ik mijn ‘minderwaardigheid’ moest gaan accepteren. De tijd waarin ik me constant in een hoek gedrukt voelde. Omdat racisme en discriminatie een ware hype werden. Het schokkende besef dat de haat jegens alles wat gekleurd is zo wijdverbreid bleek te zijn. En dat ik die mensen altijd de hand boven het hoofd heb gehouden. Na 9/11 probeerde ik het echt nog wel, maar ik moest me echt in allerlei rare spasmes drukken om me nog Nederlands te voelen. Hoewel het Nederland niet eens direct aanging. Ik beleefde 9/11 en de war on terror als een excuus van autochtone Nederlanders om eindelijk die diepgewortelde haat ongegeneerd naar buiten te mogen gooien.

Het was in die tijd dat Ik van de ene op de andere dag werd gedegradeerd tot multiKUL. Mijn identiteit werd me hardhandig afgenomen. Ik wás geen Nederlander. Ik hoorde er niet bij. Omdat ik er niet bij wílde horen. Ik deed niet genoeg mijn best. INTEGREREN moest ik. NU! Maar dat ging dan weer typisch op z’n Nederlands. Want nergens gingen er deuren open om me te laten zien wat dat èchte Nederlandse leven nou eigenlijk inhield. Hermetisch afgesloten dat Nederlanderschap. En oh hemel, dan had Nederland zelfs niet eens een cultuur. Maar integreren moest en zou ik. Waarin, dat moest ik dan zelf maar uitzoeken. De verwarring was groot. En omdat er een tijd kwam dat ik door de bomen het bos niet meer zien kon, ging ik op zoek naar de way out. Omdat Nederlander worden zo’n mysterieus en onhaalbaar ding geworden was. Iets waar ik toch nooit aan zou kunnen voldoen. Omdat ik het nooit genoeg wèl kon willen. Er was altijd wel iets mis. Dus vond ik een identiteit in het allochtoon-zijn. Niet eens zozeer in één bepaalde cultuur. Want ik had me inmiddels zo vaak moeten verantwoorden voor Marokkaanse criminelen, dat ik er een geworden was. En ik had me al zo vaak moeten verdiepen in de islam, dat ik me net zo goed had kunnen bekeren. Ik had me zo vaak moeten verdedigen over Afrikaanse goudzoekers, dat ik dacht dat ik ook ‘dat’  was. En het is dat ik zo’n ding gewoon te warm en ongemakkelijk vind, maar omdat ik me zo vaak over DE hoofddoek uit heb moeten spreken, heb ik zelfs heel vaak gewenst dat ik er een had.

Goed. Er was dus een tijd dat ik me gewoon Nederlands voelde. Zonder vragen. Zonder twijfel. Zonder argwaan. Zonder schaamte. Omdat Nederlands-zijn fijn voelde. Omdat ik dacht dat ik erbij hoorde. Omdat ik dacht dat ik ook Nederlands wás. Maar de tijd is gekomen, dat ik het niet meer wil zijn. Het beeld dat ‘de’ Nederlander me sinds 9/11 van zichzelf heeft gegeven, is namelijk iets wat ik verafschuw. Integreren? Dáárin? Sure? Echt niet! Ik roei met alles wat ik in me heb tegen die stroom in. Want dat integratiedebat en alle bijbehorende wetten en maatregelen, hebben me iets heel waardevols opgeleverd. Eigenwaarde. Een ‘overdosis aan’ zelfs. En een reële kijk op ‘de’ Nederlander. Want ‘de’ Nederlander haat mij. En dat is waarom mijn integratie mislukt is. Want voordat ik multiKUL werd, was ik nauwelijks ‘allochtoon’. Door de onderdrukking ben ik het wel geworden.

Hoe meer mijn koppie de kop ingedrukt wordt, hoe meer ik DESintegreer. Omdat me constant iets wordt voorgeschoteld waar ik niet bij kán horen. En hoe graag ik dat vroeger, ooit, wel heel graag wilde, wil ik dat nu nooit meer wíllen. Omdat Nederlands-zijn niet meer fijn voelt. Want Nederlands-zijn betekent haten. Onderdrukken. Minachten. Uitlachen. Weghonen. Een superioriteitscomplex. Constant met die botte bijl rondlopen. Beledigen. Vernederen. Discrimineren. Integreren? Dáárin? Nee, nooit! Ik hou me vast aan dat bijzondere slag autochtonen dat zich, bijna op onnatuurlijke wijze, niet murw laat slaan door de propaganda en indoctrinatie. Nederlanders die zich niet laten opdringen ‘de ander’ te haten. Die stevig stand houden in hun acceptatie van multiKUL, ook al wordt hun koppie er daardoor vaak afgesneld. Nederlanders die ondanks álles een open mind blijven houden. Hèn vind ik bewonderenswaardig. Dat ze niet bezwijken onder zoveel druk. Dat ze er hun eigen denkbeelden op na houden. En mij daarmee laten zien hoe goed een mens óók kan zijn. Ik vestig mijn hoop op hen. En spreek de wens uit, uit het diepst van mijn hart, dat er een dag zal komen, waarop zíj ‘de’ Nederlander zullen zijn.

Deel op:
Ginny Mooy

Ik ben antropoloog en schrijfster van de romans De Wil om te Doden, Moordjongens en Ana. Als antropoloog heb me gespecialiseerd in de problematiek rond kindsoldaten (peace/conflict, social movements, propaganda, extreme geweldpleging, herintegratie postconflict). In Sierra Leone was ik betrokken bij de bestrijding van ebola. Momenteel doe ik onderzoek naar de invloed van gedrag op de coronapandemie.