Hoe gedrag de coronapandemie beïnvloedt
Onderzoekspaper (samenvatting)
Ginny Mooy, Myrna Over, Karlijn Roex
Download het volledige paper hier

Gedrag van mensen die gedurende een lange periode blootstaan aan stress en onzekerheid, is moeilijk beheersbaar. Toch leunt het Nederlandse coronabeleid bijna volledig op ons gedrag. De strategie van ‘maximale controle’ leidt onvermijdelijk steeds weer tot lockdowns en lange perioden van restricties. Dat leidt niet alleen tot langdurige overbelasting van de zorg maar ook tot langdurige ontwrichting van de samenleving. Bovendien leidt het tot veel economische schade, mentale problemen, sociale onrust en kan het tot een nationaal trauma leiden. Ons advies is de strategie te wijzigen naar preventie, een gezamenlijk doel te formuleren (‘nul’ corona), samen eerst een tussendoel te bereiken (samen kerst vieren) en in de lente als samenleving weer tot bloei komen[1] [2].

Hoewel de coronacrisis voor velen van ons de grootste langdurige ramp is die we in ons bestaan meemaken, voelt de situatie vlak en weinig urgent. Bij een echte ramp horen veel sirenes, zorgelijke en afgetobde leiders en een bepaalde mate van saamhorigheid. Tijdens de eerste golf kwam die saamhorigheid en verbinding razendsnel op gang, maar ebde ook even zo snel weer weg. Naast thuiszitten, konden burgers maar weinig bijdragen om de situatie te verbeteren.

Het kabinet, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Outbreak Management Team (OMT) hebben alle touwtjes in handen. De persconferenties zijn gaandeweg steeds minder empathisch geworden. Over het lot van de vele zieken en doden, spreekt premier Rutte zich nauwelijks uit. Het gaat vooral om cijfers, modellen, welke uiterste risico’s we kunnen nemen en af en toe wijst een belerende vinger richting de burgers. Veel mensen voelen zich in de steek gelaten. En waar de één besluit dat het dan allemaal wel mee zal vallen met corona, besluit de ander zich maandenlang op te sluiten in huis, terwijl dat misschien niet eens altijd zo strikt nodig is.

Burgers kunnen niet alleen niet daadwerkelijk iets doen om te helpen, maar doen daarnaast blijkbaar in het niets doen ook veel niet goed. En dat is verwarrend. Het kabinet geeft ‘dringende’ adviezen. We mogen zelf bepalen of we daar gehoor aan geven. We worden teruggeworpen op onszelf en het is dan ook niet gek dat veel burgers zich vooral laten leiden door hun eigen behoeften en belangen.

Een leider die één van ons is en voor ons werkt, versterkt het gevoel van saamhorigheid en geeft ons een gezamenlijk doel. Een premier die niet op de IC komt maar wel regelmatig uitspreekt dat hij naar de kroeg snakt, stimuleert een frivole, zorgeloze houding. Onder een deel van de bevolking althans. Maar er zijn ook veel burgers die dit als ongepast ervaren. Zij voelen zich in de steek gelaten. Het kabinet is weinig empathisch en lijkt alleen oog te hebben voor een minderheid in de samenleving die knokt voor de ‘vrijheid’ en het liefst zo snel mogelijk van de coronamaatregelen af wil. Van hen mag het virus rondgaan. Terwijl tweederde van de bevolking graag ziet dat het kabinet sneller en harder ingrijpt. Zij vinden geen gehoor. In Nederland ontwikkelt de pandemie zich daardoor niet alleen tot een gezondheidscrisis, maar ook tot een politieke en maatschappelijke crisis. Er ontstaat een gevaarlijke tweespalt in de samenleving. Onduidelijk blijft wat hierin de positie van het kabinet is en welke doelen het kabinet met zijn daden nastreeft. Er lijkt een groot verschil te zijn tussen wat het kabinet zegt te doen en wat het werkelijk doet.

De vrees bij het kabinet om paniek te veroorzaken als nadruk op de gevaren van dit onbekende virus wordt gelegd, werkt onderschatting in de hand en zorgt ervoor dat mensen geen reële risico-inschatting kunnen maken. Door weifelend en inconsistent beleid is de politiek de bevolking onderweg kwijtgeraakt. Onze ‘volksaard’ vormt geen verklaring voor de kloof die is ontstaan tussen kabinet en burgers bij de bestrijding van het virus. Maatregelen lijken in toenemende mate arbitrair en kunnen op steeds minder steun en begrip rekenen. Burgers raken het spoor bijster, terwijl zij in een crisis juist meer dan anders houvast nodig hebben.

Gedrag is geen knop waar naar believen aan gedraaid kan worden, het moet steeds gefinetuned worden. De grootste uitdaging bij een gezondheidscrisis, is de bevolking steeds bewust te houden van de dreiging en burgers te blijven stimuleren gewenste gedragsregels na te leven. Het voelt heel onnatuurlijk de persoonlijke vrijheid op te offeren. Zeker als de boodschap steeds wisselt: het ene moment is het wenselijk dat een deel van de bevolking grote risico’s neemt en besmet raakt, het volgende moment is dat ineens onwenselijk gedrag.

Het ‘beschermende muurtje’ van premier Rutte wekt de indruk dat groepen in de samenleving afgeschermd kunnen worden. Daarmee is het ongrijpbaar en onbegrijpelijk geworden om in te schatten hoe ons persoonlijk belang samenhangt met het algemeen belang of met andere mensen in de samenleving. We houden ons aan de gedragsregels die voor ons als individuen het meest logisch lijken. Dat ligt niet aan de cultuur, of aan de volksaard, maar aan onze menselijke behoeften. Bovendien hebben burgers zelf het idee weinig invloed te hebben op het verloop van de uitbraak. Het is de overheid die (in bepaalde mate) risicovol gedrag stimuleert, zoals door het openhouden van de scholen, het toestaan van reizen naar risicogebied zonder quarantaine verplichting, of werken in de zorg zonder adequate beschermingsmiddelen. De samenleving moet draaien. Het is dan ook niet meer dan logisch dat burgers die risico’s ook zullen nemen. In veel gevallen is er zelfs geen keuze; niet alle gedrag is vrijwillig, soms kunnen we – door werk, school of andere verplichtingen – niet ontkomen aan risicovolle situaties.   

De mate waarin mensen denken dat ze risico lopen om de ziekte op te lopen en door te geven aan anderen (vatbaarheid) en hoe ernstig zij de gevolgen daarvan inschatten (om zelf besmet te raken en het vervolgens doorgeven aan anderen), wordt ook beïnvloed door gedrag waar men niet aan kan ontkomen. Zo zullen zorgmedewerkers die zonder mondneusmasker zorghandelingen uitvoeren, het risico op besmetting vaak onjuist inschatten. In hun privéleven hanteren zij dezelfde risico-inschatting. Daarnaast wordt hiermee ook een signaal aan de samenleving gegeven: wat is het nut van het dragen van een mondneusmasker als zorghandelingen bij (potentiële) COVID-patiënten onbeschermd doorgang kunnen vinden? Veel burgers komen tot de conclusie: het zal dan toch niet zo besmettelijk zijn. Mede door de duur van de crisis, wordt het voor mensen steeds moeilijker hun eigen aandeel in de verspreiding van het virus te begrijpen[3]. Daarnaast blijkt dat mensen klachten slecht herkennen of een verkeerde inschatting maken (‘het zal wel een verkoudheidje zijn’).

Van de eerste golf hebben we kunnen leren dat met name snelheid en reageren met adequate maatregelen, de voornaamste succesfactoren zijn om het aantal besmettingen snel terug te dringen. We leerden van andere landen, met een succesvolle aanpak, dat daarna het actief opsporen, testen en isoleren van alle gevallen, de enige manier is om de verspreiding laag te houden en de samenleving zo min mogelijk te belemmeren. In Wuhan, waar de uitbraak eind december 2019 begon, kon men in augustus weer terugkeren naar een bijna-normaal bestaan.

Ook in Nederland leek dat – na een ‘intelligente lockdown’ van bijna 3,5 maand – eind juni binnen de mogelijkheden te liggen. De verspreiding was toen zo laag dat we binnen 3 weken, volgens de prognoses, vrijwel virusvrij zouden zijn geweest, als we de intelligente lockdown nog even hadden voortgezet. Kabinet en bevolking waren, begrijpelijkerwijs misschien, ongeduldig. Ondanks vele waarschuwingen, volgden op 1 juli versoepelingen. Dat bleek inderdaad te vroeg. Bovendien waren de maatregelen om het opnieuw opvlammen van het virus te voorkomen (intensief testen, bron- en contactonderzoek en quarantaine) niet op orde. Eind juli had het kabinet zo snel mogelijk in moeten grijpen, om een nieuwe cyclus van exponentiële groei in de kiem te smoren. Een tweede golf had voorkomen kunnen worden. Maar net als bij de eerste golf nam het kabinet een afwachtende houding aan en greep pas in toen medio oktober de ziekenhuizen weer alarm sloegen.

Doordat de overheid nauwelijks inzet op preventie, voorlichting, voorzorgsmaatregelen en een reële risicoperceptie onder de bevolking, zijn we na de zomervakantie weer in een nieuwe golf aan besmettingen terechtgekomen. Door te laat in te grijpen terwijl er weinig naleving van (gedrags)regels was en de verspreiding in de gemeenschap al hoog was, was een acuut signaal nodig om mensen te motiveren het nalatig gedrag direct om te zetten naar nalevend gedrag. De overheid greep medio oktober pas op het laatste moment in en had toen als laatste redmiddel enkel nog een gedeeltelijke lockdown in de aanbieding.

Een lockdown is het sterkste middel dat de overheid kan inzetten om een onmiddellijk gedragseffect te bewerkstelligen. Eigenlijk is een lockdown niets anders dan het zoveel mogelijk in quarantaine plaatsen (van delen) van de bevolking. Hoe minder mobiliteit en hoe minder nabije sociale contacten, hoe minder kans op overdracht. Dat daarbij niet besmette(lijke) personen ook steeds gehinderd worden in hun sociale en economische levens, moeten we op de koop toenemen. Het lijkt een onevenredig grote investering als het ook anders kan.

Verspreiding voorkomen is niet heel moeilijk als het besmettingsniveau na een eerste lockdownperiode weer heel laag is. Tenminste, als de overheid goede voorzorgsmaatregelen zou treffen op plekken waar mensen zichzelf niet tegen besmetting kunnen beschermen. Op plekken waar zij dat wel kunnen, moeten mensen weten hoe ze besmetting kunnen voorkomen en zich daarnaar gedragen. En waar burgers dat niet kunnen, zou de overheid hen moeten helpen. Door bijvoorbeeld te faciliteren dat mensen dichter bij huis kunnen testen of de preventieve quarantaine financieel en praktisch haalbaar te maken. Maar ook door hen te beschermen tegen andere burgers, die het niet zo nauw nemen met de maatregelen. Want (de mensen uitgezonderd die echt een verhoogd risico op een ernstig ziektebeloop hebben) we zullen bijna allemaal wel momenten hebben dat we denken ‘dat het wel even kan’. Zeker als een besmetting onszelf niet zo hard treft, of het risico gewoon niet zo groot lijkt. Er is daarbij altijd sprake van de inschatting van het persoonlijke risico en het risico dat ons gedrag oplevert voor de ander.

Ook wanneer de overheid zware restricties opwerpt om gedrag te beïnvloeden en sociale interacties te beperken (zoals een lockdown), zal zij moeten blijven investeren in het stimuleren van een juiste risico-inschatting. De behoefte aan sociaal contact en fysieke nabijheid zal juist door maatregelen die sociale isolatie bevorderen, toenemen. Familieleden zullen elkaar bezoeken en juist bij elkaar gezelligheid, steun en troost zoeken. Door veel te investeren in preventie en het vergroten van de intrinsieke én extrinsieke motivatie (regels en handhaving), kan de overheid een derde golf voorkomen. En daarmee ook een derde lockdown.

Nederland kan het roer omgooien en net als landen als China, Vietnam, Japan, Nieuw-Zeeland, Taiwan, Mongolië, Guinee, Liberia en Sierra Leone binnen afzienbare tijd terug kunnen naar ‘het oude normaal’: een samenleving waar af en toe nog wat kleine uitbraken zullen zijn die direct uitgedoofd kunnen worden, zodat er slechts sporadisch en zeer plaatselijk nog beperkende maatregelen noodzakelijk zijn. Het jojo-effect van verwerven en inleveren van vrijheden, met als dieptepunt terugkerende lockdowns, zijn te wijten aan het huidige Nederlandse beleid. Een strategie van ‘maximale controle’ door pas bij te sturen als de IC’s overspoeld dreigen te raken, zal telkens opnieuw leiden tot hoge viruscirculatie, waarbij (gedeeltelijke of intelligente) lockdowns nog de enige manier vormen om de virusdruk omlaag te brengen. Wie accepteert dat het virus rondgaat, leunt bijna volledig op constant alert en risicomijdend gedrag van de bevolking en dat is praktisch niet haalbaar. Bovendien zet de overheid weinig in op dat bewustzijn onder burgers. Veel mensen zullen in verband met werk, school en zorg voor anderen immers wel risico’s moeten nemen. En als zij in de ene situatie geen andere keuze hebben dan risico’s nemen, zullen zij dat in andere situaties ook doen. Zij beïnvloeden anderen met hun gedrag en op die manier komt de samenleving steeds weer in een neerwaartse spiraal terecht. Met andere woorden: uitgaan van risicomijdend gedrag en eigen verantwoordelijkheid gedurende een lange periode, is niet haalbaar.

Een snelle terugkeer naar een volledig functionerende maatschappij, met veilige scholen, economisch herstel en een sociaal en maatschappelijk leven zoals we dat kennen van vóór het coronatijdperk, is absoluut noodzakelijk. Dit is een haalbaar doel als we de lasten van de bestrijding evenredig – met zijn allen – dragen. De overheid kan hiertoe draagvlak creëren door een duidelijk doel aan de huidige lockdown te stellen: samen opnieuw beginnen en vervolgens een duidelijk doel en strategie hanteren, waarbij mensen een betere inschatting van hun eigen aandeel kunnen maken.

De overheid kan een saamhorigheidsgevoel kweken door ieders verschillende behoefte aan veiligheid aan elkaar te koppelen. Dat kan en dat moet, want zo zit onze samenleving in elkaar. We zijn allemaal met elkaar verbonden en onderling afhankelijk van elkaar. De gezondheid van ‘mijn’ kapster is van belang, evenals dat van de leerkracht van ‘mijn’ kinderen, dat van ‘mijn’ huisarts, ‘mijn’ ouders die helpen bij het oppassen en ‘mij’ mentaal ondersteunen en het sociale en liefdevolle vangnet geven dat ieder mens nodig heeft. De gezondheid van de bouwvakker is van belang, dat van de politicus, van de brandweer, de caissière en de kantoormedewerker. Door mensen inzicht te geven in onze onderlinge verbanden, kan de overheid deze crisis ombuigen naar een gezamenlijke strijd tegen ‘corona’. Wat de burger zelf kan maar toch echt ondersteuning bij nodig heeft? Dichte ruimten, drukke plekken en dichtbij elkaar zijn vermijden. Op vele verschillende manieren zal de overheid dat nog moeten faciliteren. Zoals ervoor zorgen dat er betere ventilatie in binnenruimten komt, dat we vanwege school of werk niet verplicht worden om op drukke plekken te komen en dichtbij elkaar komen ook daadwerkelijk kunnen vermijden.

De overheid zorgt dat alle instrumenten om verspreiding tegen te gaan klaarstaan om na de lockdownperiode bij heropening optimaal te functioneren en investeert tegelijkertijd in een betere informatievoorziening en het creëren van een samenleving met een reële risicoperceptie: zowel op het gebied van de eigen gezondheid als de daarmee samenhangende volksgezondheid en het welzijn van de samenleving als geheel. Investeer in alle pijlers van het TTI: snel en laagdrempelig kunnen Testen. Stimuleer mensen goed mee te werken aan het Traceren van de keten van verspreiding en zorg dat er steeds ruim voldoende menskracht is om dat bron- en contactonderzoek uit te voeren. En bovenal: stimuleer mensen zich zoveel mogelijk te Isoleren als zij besmet zijn en in quarantaine te gaan als zij in contact geweest zijn met een besmet persoon. Want testen en traceren geven wel een beeld van de verspreiding, maar voorkomt het natuurlijk niet. Help mensen de isolatie- of quarantaineperiode door te komen, in de breedste zin des woords. Kapsel het virus in en houd het buiten de grenzen. Ook letterlijk: zorg ervoor dat er vanuit het buitenland geen nieuwe besmettingen kunnen binnenkomen. Dat kan door steeds aan alle gaten in de lagen van de respons te blijven sleutelen. En door ons er bewust van te worden, dat ‘een beschermend muurtje’ rond bepaalde groepen een bijzonder slechte verdedigingslinie is gebleken.

Een muur die ons allen beschermt en het coronavirus zoveel mogelijk buiten houdt, is de enige manier waarop de samenleving zoveel mogelijk onbelemmerd door kan draaien. Dat een muur bouwen wat tijd en investering kost, zou ons allemaal duidelijk moeten zijn. Maar als we dat samen doen, kan het een klus zijn die naast veiligheid ook verbinding oplevert.

In het onderzoekspaper ‘Opnieuw bruggen bouwen’ geven we een uitgebreide analyse van de coronacrisis in Nederland en beschrijven we hoe beleid en gedrag elkaar wederzijds beïnvloeden. In dit paper worden aanbevelingen gedaan om gedrag beter te begrijpen en in te zetten om de uitbraak in Nederland tot een minimum te beperken.

Gebaseerd op onderzoek van: Ginny Mooy
Auteurs: Ginny Mooy en Myrna Over
Met bijdragen van: Karlijn Roex


[1] In China, Where the pandemic began, Life is starting to look…normal – New York Times, 23 augustus 2020

[2] Is crushing the curve methode de oplossing voor Nederland tegen coronavirus? – De Nieuws BV, 14 oktober 2020

[3] Effectivity response

Ginny Mooy
Ginny Mooy

Ik ben antropoloog en schrijfster van de romans De Wil om te Doden, Moordjongens en Ana. Als antropoloog heb me gespecialiseerd in de problematiek rond kindsoldaten (peace/conflict, social movements, propaganda, extreme geweldpleging, herintegratie postconflict). In Sierra Leone was ik betrokken bij de bestrijding van ebola. Momenteel doe ik onderzoek naar de invloed van gedrag op de coronapandemie.

Deel op: